Pieter Bast (d), Marnix Busstra (g), Arnold Dooyeweerd (cb) en Rembrandt Frerichs (p.)
Wat kan ik vertelen over het optreden van het Marnix Busstra Quartet in Café Bacchus, afgelopen zaterdagavond? Dat het beestachtig goed was? Dat is een nietszeggend cliché, maar wel waar. Het applaus voor het Quartet kwam overwegend voort uit verbijstering, na een stilte om even bij te komen. Hoe kun je duidelijk maken dat we met z’n allen hebben geluisterd naar een moderne, misschien wel nieuwe interpretatie van jazz?
In de afgelopen jaren heb ik als jazzfan het één en ander gehoord en gezien, ik heb het één en ander in het CD rek staan. Op basis van mijn vergaarde jazzkennis en op basis van wat ik hoor, ben ik geneigd om lijnen te trekken naar het verleden. ‘De pianist klinkt als Horace Silver op zijn 90e verjaardag’, ‘de saxofonist klinkt als Lester Young in zijn jonge jaren’, enzovoorts.
Maar dat lukt in dit geval niet. Het Marnix Busstra Quartet is een niveau beter; het geluid is anders dan wat ik ooit heb gehoord. Al na twee nummers kon je mee zweven op het geluid van het Quartet, we werden getrakteerd op composities in octatone toonladders, een stuk in kwinten, een trage, trage blues. Ze speelden nummers met een duidelijk Oosterse signatuur. En allemaal eigen werk! De muzikanten zijn overwegend docent aan het conservatorium – dat verklaart misschien een hoop.
Het gemak waarmee Busstra gitaar speelt, pakkende thema’s en mooie, scheurende en alles dat er tussenin zit, improvisaties. De solo’s van hoofddocent Dooyeweerd op contrabas, die overduidelijk maakt dat zo’n contrabas een crime is om op te spelen, tonen aan dat dat helemaal geen belemmering is voor virtuositeit. Sprintjes trekken over de snaren, de solo spannend houden, ga er maar aan staan met zo´n ding.
De achteloze virtuositeit van Rembrandt Frerichs moet even worden genoemd. Hij is geen onbekende van Bacchus, hij heeft er al meerdere keren gespeeld. Busstra en Frerichs kennen elkaar uit Café Bacchus. Frerichs speelt piano op een manier die ik nog niet ben tegengekomen. Niet alleen achteloos achterovergeleund met één hand, maar ook door klappen te geven op de toetsen – maar wel op het juiste moment, zodat het harmonisch in orde blijft. Soms klinkt hij als een Latin pianist, maar dan alleen wat betreft de stijl en niet de noten, soms hoor je stukjes Monk voorbijkomen, maar Frerichs speelt anders dissonant en anders om het ritme heen dan Monk. Pierre Tuning, degene die namens het KCA de jazzconcerten voor Bacchus regelt, vatte het aardig samen: McCoy Tyner op speed. Ja, maar ook niet altijd.